Voor succesvolle horecaondernemers is het over het algemeen een doorn in het oog, indien elders in het land een vergelijkbare horecagelegenheid wordt geopend met dezelfde of een overeenstemmende handelsnaam.

Daarbij geldt dat horecagelegenheden tegenwoordig meer dan ooit gebruik maken van social media zoals Facebook en Twitter en dat om die reden de horecaondernemer veelal van mening is dat de naam van de onderneming reeds bekendheid geniet in geheel Nederland. Uit de recente rechtspraken welke betrekking hebben op de vraag of er sprake is van inbreuk op de handelsnaam van een horecagelegenheid blijkt echter dat het in de praktijk nog maar zeer de vraag is of de horecaondernemer succesvol kan optreden tegen handelsnaaminbreuk. We zullen de meest recente uitspraken op dit gebied hierna chronologisch bespreken.

Einstein vs. Einstein –  Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 26 maart 2009

Een vrij recente uitspraak op het gebied van handelsnaaminbreuk bij horecagelegenheden is het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage inzake Einstein Exploitatie B.V. te Leiden tegen Café Einstein te Delft.

De Voorzieningenrechter overweegt hier dat de geografische beschermingsomvang van het Handelsnaamrecht onder meer wordt bepaald door de omvang van het gebruik dat van een handelsnaam wordt gemaakt. Hierbij werd geoordeeld dat gezien het gegeven de aard van een horecaonderneming met zich meebrengt dat zij in beginsel een lokaal verzorgingsgebied zou hebben. Het feit dat de horecagelegenheden van partijen beiden op restaurantsites als www.iens.nl en www.dinnersite.nl (landelijke websites) worden genoemd, doet hieraan volgens de Voorzieningenrechter niets af.

De Voorzieningenrechter heeft in deze zaak overwogen dat een klant waarschijnlijk eerder eerst zal beslissen in welke plaats hij of zij iets wilt eten of drinken en dat daarna pas de keuze van de betreffende horeca gelegenheid aan bod komt. Van enige handelsnaaminbreuk is in deze zaak geen sprake omdat beide horecagelegenheden volgens de Voorzieningenrechter voldoende van elkaar verwijderd zijn

Café Bolle Jan v.s Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 maart 2010

Het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 23 maart 2010 borduurt op de hiervoor genoemde uitspraak voort. In deze zaak betrof het de horecagelegenheid van de familie Froger, tevens handelend onder de naam “Café Bolle Jan” gevestigd te Amsterdam tegen de Ski Hut Bolle Jan B.V. gevestigd de Hoogeloon in de gemeente Bladel.

Froger wijst erop dat beide ondernemingen zich via hun websites richten op het grote publiek in heel Nederland en dat bezoekers van “Café Bolle Jan” te Amsterdam uit geheel Nederland komen en daarmee ook uit Brabant. Dat laatste heeft zij onderbouwd met het op Internet te raadplegen “gastenboek” van Café Bolle Jan, waarop commentaar staat van bezoekers uit Brabant. Het Gerechtshof overwoog in deze zaak echter wederom dat gelet op de geografische ligging van beide horecaonderneming gevaar voor verwarring tussen de ondernemingen niet kan worden aangenomen.

Het Gerechtshof stelt daarnaast dat het enkele feit dat een onderneming een website heeft niet zonder meer met zich meebrengt dat die onderneming buiten de plaats van vestiging bekendheid geniet. Bovendien stelt het Gerechtshof dat indien beide ondernemingen websites hebben daaruit zonder nadere toelichting, niet voortvloeit dat er sprake is van verwarringsgevaar.[1]

Harbour v.s Harbour – Vzr. van de Rechtbank Utrecht op 2 juli 2010

Ruim een half jaar later overweegt de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht inzake  Harbour Club gevestigd te Den Haag tegen de Harbour Club gevestigd te Utrecht dat er wel sprake is van handelsnaaminbreuk.

De Voorzieningenrechter overweegt in deze zaak dat bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar alle relevante omstandigheden dienen te worden betrokken, waaronder met name de bekendheid van de naam van de oudere onderneming, de aard van beide ondernemingen, de mate van overeenstemming tussen beide handelsnamen en de plaats van vestiging. In dit geval overwoog de Voorzieningenrechter dat beide horecagelegenheden niet in dezelfde stad zijn gevestigd. Daar staat echter tegenover dat Harbour Club Den Haag voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar bekendheid zich ook uitstrekt tot Utrecht. In dit geval heeft Harbour Club diverse publicatie en print-outs van websites overlegd, waaruit blijkt dat zij zich niet alleen via haar website landelijk profileert, maar dat ook door de landelijke media aandacht wordt besteed aan haar restaurants in Scheveningen en Rotterdam. Van een louter plaatselijk gebruik van de handelsnaam is hierdoor derhalve geen sprake. De Voorzieningenrechter is dan ook van mening dat er in deze zaak wel sprake is van gevaar voor verwarring tussen beide ondernemingen en dat Harbou Club Utrecht zich schuldig maakt aan handelsnaaminbreuk.

Minibar vs. Minibar   –  Vzr. Rechtbank van ’s-Hertogenbosch van 21 februari 2011

De Voorzieningenrechter in de zaak Minibar / Minibar was echter weer van mening dat er geen sprake was van handelsnaaminbreuk. Deze zaak speelde tussen de kroeg “Minibar” gevestigd te Amsterdam tegen “De Minibar” gevestigd te Eindhoven. Naar de mening van de Voorzieningenrechter is het zo dat horecagelegenheden zich vooral richten op het verstrekken van dranken en hun activiteiten bij uitstek op een vaste locatie worden verricht.  Het overgrote deel van hun klanten komt dan ook uit de directe omgeving van plaats van vestiging van de horecagelegenheid. Volgens de Voorzieningenrechter ging het hier bijvoorbeeld niet om landelijk opererende cateraars of “sterrenrestaurants” die voor de liefhebber een grote omweg waard zijn. Gelet op deze geografische ligging van de beide ondernemingen en de aard van de activiteiten, kan zonder bijkomende omstandigheden geen verwarringsgevaar bij publiek worden aangenomen.

In deze zaak heeft Minibar te Amsterdam de Voorzieningenrechter er nog op gewezen dat zij landelijke bekendheid door actief gebruik van internet en sociale media. De Voorzieningenrechter overweegt in deze zaak echter dat naar geldende verkeersopvattingen het voor zowel klant als uitbater interessante contact met een bar of café bij uitstek tot stand komt doordat de klanten betreffende gelegenheid persoonlijk betreedt, gevolge door het aldaar (doen bestellen) en tegen betaling daadwerkelijk genieten van – vele alcoholische – dranken.

Daarbij komt volgens de Voorzieningenrechter het sociale aspect met name tot zijn recht door de lijfelijke aanwezigheid van andere personen in de betreffende gelegenheid. Kort gezegd: dienstverlening in een café/bar is bij uitstek plaatsgevonden en niet virtueel. “De Voorzieningenrechter stelt letterlijk “Uit een beeldscherm komt geen bier”.

Café Sjiek vs. Cafe Sjiek – Vzr. Rechtbank Roermond 1 september 2011

Op 1 september 2011. heeft de Rechtbank Roermond echter geoordeeld dat in een handelsnaamkwestie tussen de ondernemingen “Café Sjiek” gevestigd te Maastricht tegen “Café Sjiek” gevestigd te Roermond wel weer sprake is van handelsnaaminbreuk.

De Voorzieningenrechter overwoog beide ondernemingen gevestigd ca. 50 km van elkaar gevestigd zijn. Hoewel kan worden onderschreven dat art. 5 van de Handelsnaamwet in beginsel slechts regionale bescherming biedt, is voldoende aannemelijk geworden dat de onderneming van Chique een zeer ruime boven regionale naamsbekendheid geniet. De Voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat Doja zich schuldig maakt aan handelsnaaminbreuk, omdat de handelsnaam “Café Sjiek” dat Chique B.V. eerder rechtmatig is gevoerd en dat door het gebruik van de handelsnaam Café Sjiek door Doja gevaar voor verwarring bij publiek te duchten is.

Conclusie

Indien elders in het land een vergelijkbare horecagelegenheid wordt geopend met dezelfde of een overeenstemmende handelsnaam is het nog maar zeer de vraag of de horecagelegenheid daar met succes tegen kan optreden. Het lijkt erop dat de meeste rechters van oordeel zijn dat de handelsnamen slechts geografische bescherming genieten en om die reden uitsluitend kijken op welke afstand de betreffende horeca gelenheden van elkaar gevestigd zijn.

Het is tegenwoordig juist zo dat ook horecagelegenheden thans middels social media en internet hun naamsbekendheid vergroten en dat de bekendheid van handelsnamen over het algemeen niet meer geografisch beperkt zal zijn. Het uitgangspunt van de rechter dat de consument uitsluitend op de bonnefooi op zoek gaat naar een horecagelegenheid is wat ons betreft achterhaalt. Bijna iedere horecagelegenheid heeft thans een website om de naamsbekendheid landelijk te vergoten en uiteraard niet om de plaatselijke gemeenschap van haar bestaan op de hoogte te stellen. We hopen voor succesvolle horecaondernemers dat de  de rechter in de toekomst bij handelsnaamconflicten in de horecabranche wel rekening zal houden met het huidige maatschappelijke klimaat.


[1] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 maart 2010, LJN: BI2579.